Kinderen
- Ze mochten geen t-shirt aan met korte mouwen, het is tenslotte lente, én niet zonder jas naar buiten;
- Ik vond het niet goed dat een plastic ontbijtbord op een kaars werd opgewarmd om een lekkere warme boterham te krijgen;
- Ze mochten niet aan de tablet trekken om uit te maken wie het sterkst was en dus het meeste recht had er op te gaan;
- Ik stopte het 'bottle flip' spel op de achterbank toen de spetters drinken rondvlogen tot op de voorruit;
- Ik wilde niet dat de schietvliegtuigjes richting de kat vlogen;
- Ze mochten geen poedersuiker-stofwolk maken naast het gourmetstel;
- De skates moesten binnen uit (wij wonen op de 1e verdieping, hebben laminaat én een onderbuurvrouw);
- We gingen niet elke dag "iets leuks doen";
- Ze moesten hun tanden ook poetsen op een vrije dag;
- Ik had geen zin in Monopoly om 7.30.
Lees meer over wat er vorig weekend - wéér - gebeurdeIk kan verklaren waarom het huilen me soms nader staat dan het lachen. Het is druk: werken en moeder-alleen zijn. En eerlijk gezegd loopt er altijd wel iets achter. Heb ik net de kamers van de kinderen weer eens echt op orde, draai ik me om, staan er 5 wasmanden. Heb ik het hele washok aan kant, blijken ze allebei 4,5 centimeter uit hun kleren gegroeid.
Zomaar een zaterdagmiddag in februari. De meerderheid voelt zich niet lekker en ik grijp mijn moment. Op mijn tenen loop ik naar boven om mijn boek uit te lezen in bed. Niet veel later hoor ik getrippel. Ik heb mijn ogen dicht, omdat mijn boek uitlezen enkel een smoes aan mijzelf was om een dutje te doen.
Bijna geluidloos kruipt hij bij me. Maar hij - vijf en een half jaar, vol vitaliteit en lust voor conversatie - draait en woelt totdat hij het echt niet langer volhoudt.
Ik moest iets heel moeilijks doen. Ik moest mijn zoon iets vertellen waarvan ik wist dat het hem verdriet zou doen. Ik was nog zenuwachtiger dan toen ik voor een sollicitatiecommissie een schuifdeur naar voren probeerde open te klappen. Ik stond al voor het raam in de keuken toen hij op z’n fiets kwam aanrijden. Nietsvermoedend, kwebbelend tegen de moeder van zijn vriendje, waar hij een boterham mocht eten uit school.
Hij vraagt of hij nog buiten mag spelen. Meestal juich ik dat toe, maar nu vraag ik hem zijn fiets te parkeren en even binnen te komen. Zeg maar dankjewel tegen z’n moeder en kom even bij mama zitten. Met een boos gezicht ploft hij naast me neer. Zelf vermoedt hij dat ik hem eens goed terecht ga wijzen voor het vele boeren laten. Waar hij en z’n broertje wedstrijden van maken en die hij altijd wint.