Wij werden dinsdagochtend vroeg verwacht bij de gemeente voor het aangeven van ons voorgenomen huwelijk. Op saaie krukken zaten we aan de balie in een grote zaal. Het was hetzelfde als het aanvragen van een paspoort. Ik haalde de papieren uit mijn tas en schoof het door het gleufje naar haar toe. Sammie zat gezellig te wiebelen en wij kletsten wat als de mevrouw zat te typen.
Of we nog vragen hadden. Ja eentje, had ik er. “Wanneer gaan we dan in ondertrouw?” ‘Dat was dit’, zei de mevrouw.
“Oh.”
Ik ben wel zo’n romantische muts die dan iets leuks aan wil en daarna het samen vieren met een etentje. Maar deze dag moest ik gelijk aan het werk en mijn aanstaande ging de avonddienst in. We hebben nog samen gezellig een boterham gegeten tussendemiddag!
De volgende dag was het wel een beetje feest: de jongens kwamen aan op Schiphol! Ook al zouden ze nog een paar dagen bij papa blijven, ik ging ze wel vast welkom in Nederland heten. Het werd zo’n lekker op-hete-kolen-moment. Ik wilde een half uurtje vroeger weg gaan, hoewel ik eigenlijk geen file verwachtte om 18.30 uur ‘s avonds in de zomervakantie.
Om 18 uur zag ik dat er nét een ongeluk op de A4 was gebeurd. Dus in plaats van een verse groentehap een extra fles (zo lekker als het je 3e is en het je een worst zal wezen hoe het eigenlijk moet) en meteen de auto in. Onderweg stelde ik de navigatie in en zag dat ik het niet ging redden. Kon ter plekke wel door de grond zakken dat ik nu de aankomst van de jongens ging missen.
Ik ben stug doorgereden in de hoop toch nog ergens mazzel te hebben. En wonder boven wonder zag ik de rode vlek op Maps naderend geen knipperende lichten voor me. Ik reed en reed en reed, zo voorbij het rode gebied. Ik deed een paar diepe ademhalingen en voelde een grote glimlach opkomen.
In de parkeergarage hoorde ik een piepje en keek snel: mijn zus die appte dat de vlucht een half uur eerder zou landen! (Ook zij zat met een ongerust hart mijn knullen te volgen, zo lief.) Dat was nu, shit! Baby uit auto, baby in wagen, lift in en rennend met kinderwagen over de rolpaden richting de aankomsthallen. Onderweg een welkom-thuis-ballon gegrist uit een winkeltje en gepind op topsnelheid. Rennen rondom mensen met rijdende koffers. Heel even op adem komen voor het grote scherm; aankomsthal 2 moest het zijn voor de vlucht uit Marseille. En weer rennen. Hijgend voor de van tv-bekende schuifdeuren.
Uiteindelijk heb ik nog een half uur staan wachten.
En – het is echt on-ge-lo-fe-lijk – hoor ik ineens een stem achter me en laat één van de jongens me schrikken. Ze konden een shuttlebus nemen. Die kwam aan bij aankomsthal 1. Van hun vader moesten ze nog even net doen alsof ze door deze schuifdeur aankwamen. Dus ik heb nu een leuk filmpje met hele gemaakte gezichten.
Het was genieten om de zongebruinde koppies te zien. Ze leken een jaar ouder geworden. Honderduit verhalen tijdens ons colaatje tussen allerlei talen om ons heen. Het kleine broertje werd plat geknuffeld door de oudste broer. Ik moest hem even waarschuwen dat hij niet meer op z’n nek kan omdat hij sinds deze week zijn lijfje ineens hard achterover kan zwiepen. Dat is dikke pret op het grote bed maar niet hoog op de nek van broer.
Ik kreeg een magneetje met lavendel erop. Omdat ik al jaren zeg dat ik zo graag naar de Provence wil. Zij hebben geen lavendelvelden gezien, alleen maar asfalt. Want droom ik van uitgestrekte paarse velden, zij droomden van Formule 1. De droom was werkelijkheid geworden, te merken aan het dwars door elkaar heen praten en te zien aan de glimmende oogjes. Het magneetje hadden ze niet op een idyllisch plekje gekocht “maar gewoon op het vliegveld”. Net zo lief jongens, en nu hoef ik niet meer naar de Provence, want het koelkastmagneetje heb ik al.
Zij moesten links en ik rechts. Middelste zoon gaf me een knuffel. Hij ging nog even meten hoeveel we nu schelen, één kop. Maar mijn zolen waren dikker. Oudste zoon gedoogde mijn knuffel. In mijn hoofd deed ik een meting: een halve kop groter…
Samen met een inmiddels hele stille baby maar nog steeds met grote oogjes liep ik terug over het rolpad. Onder het mom van dat-vindt-hij-vast leuk, maar eigenlijk vond ik dat stiekem zelf leuk. Het was uitgestorven hier. De avondzon scheen naar binnen en even liep ik in een soort film. Ik voelde een zachte kriebel door mijn lijf en een liefdevolle glimlach naar niemand in het bijzonder. Zo voelt geluk.